Als een interview een dialoog is, dan is de discussie over het ‘journalistieke vraaggesprek’ er uiteraard ook één met twee kanten. Theo van Stegeren heeft één kant ervan belicht, in zijn gesprek met Frénk van der Linden in de Nieuwe reporter van 21 augustus 2007. Jeroen Sprenger, directeur Voorlichting bij Financiën, benadert de kwestie van de andere kant. Als lid van de commissie-Paradijs, in 1999 door de Parlementaire Pers Vereniging ingesteld, voelt hij zich daartoe verplicht. Zijn belangrijkste stellingen: Het Journalistieke Vraaggesprek bestaat niet en de al of niet bewust nagestreefde bijeffecten doen in toenemende mate bij politici en andere te interviewen personen de vraag rijzen: what’s in it for me? Als zij er geen direct belang bij hebben zullen zij steeds vaker een interviewverzoek afwijzen of langdurig in beraad houden.
Het is een vervelend fenomeen in de Nederlandse journalistiek dat diezelfde journalistiek zich nooit van enig kwaad bewust is. Ik heb geen zin om hier de tekortkomingen van de journalistiek te benadrukken en wil al helemaal niet voor de zoveelste maal de verdenking op me laden dat alles wat er mis is in de communicatie tussen overheid en samenleving de schuld van de media is. Mensen die me kennen weten dat ik me liever buig over de verbetering van de eigen inspanningen van de overheid en zijn communicatiediscipline. Daar valt nog zoveel in te doen, dat ik helemaal niet toe ben aan zwartepieten. Maar hier moet ik toch even kwijt dat het vermogen tot zelfkritiek in de journalistiek slecht ontwikkeld is. En dat is ook zichtbaar in de opstelling ten aanzien van het journalistieke vraaggesprek. Waarom wordt niet erkend dat er ook gewoon brood op de plank moet? Bij Frénk van der Linden, bij Nieuwe Revu, bij alle journalisten en alle media? Een interview is dus niet een alleen vanuit de journalist bezien waardenvrij gesprek. De interviewer en zijn werkgever hebben er belang bij dat het verkoopt. Waarom anders soms dagen van te voren al een persbericht dat er weer een spannend vraaggesprek met een belangrijk persoon zit aan te komen? Waarom dat snelle berichtje aan het ANP na een tv-interview waarin slechts één aspect wordt benadrukt? Kijkcijfers, oplagecijfers, bedienen van doelgroepen, aanzien in de journalistieke wereld, laten we wel wezen, de media hebben zo ook hun belangen. En kom niet bij mij aan met de verdediging dat deze belangen ondergeschikt zijn aan de waarheidsvinding.
Als er weer een belangrijk beleidsdocument verschijnt, dan kijkt iedere journalistieke organisatie daar met eigen ogen naar. Ieder wil zijn eigen abonnees, kijkers, luisteraars bedienen. Geen van hen staat voor het totale belang, zoals politici dat wel geacht worden te doen. En geen vertelt dus ook het hele verhaal. Wie daar als voorlichter wel eens op wijst, wordt afgeserveerd met de opmerking: dan koop je toch een advertentie! In feite is dat wat er nu gebeurt: er komen eigen websites, eigen weblogs, eigen informatiekanalen richting de burger. Het Beleidsprogramma van dit kabinet is ongeveer veertigduizend keer aangevraagd. Als mensen gevraagd wordt wat ze ervan vinden, zit steevast in het antwoord verwerkt: het is toch net even anders als de indruk die ik via de pers kreeg. Het ziet er dus niet naar uit dat de ontwikkeling van eigen kanalen zal worden gestopt.
Begin augustus kwamen kennelijk veel politiek journalisten terug van vakantie, want het regende ogenblikkelijk aanvragen. Heel Hilversum, de redacties van Netwerk, De Wereld Draait Door, Pauw&Witteman, EénVandaag, Nova, allemaal wilden ze het eerste grote gesprek met de minister na zijn vakantie. Ging het alleen om diens reactie op de affaire-Jami, de overname van ABN Amro, de crisis op de beurs, de kandidatuur van Jan Pronk? Kom op zeg: het ging toch ook om het aanzien van de rubriek? Wie het eerst, het best, enzovoorts? Het is een aanbiedersmarkt geworden en dat heeft zo zijn voordelen. Als alle politici dat zouden beseffen dan zouden ze niet langer slachtoffer zijn van de hyperventilerende waan van de dag of van de mediacratie.
Ik vind het vragen van niets, misschien ben ik met het klimmen der jaren toch een fatsoensrakker aan het worden, maar de genoemde interviewers schijnen het nodig te hebben voor het portret dat ze van een politicus willen maken. Ik zie alleen rokende schoorstenen. Ook de setting kan van belang zijn. Ik vind persoonlijk Jörgen Raymann erg leuk, maar vraag me wel af of mijn opdrachtgevers tot hun recht komen als ze door Tante Es-met-de-snor worden geïnterviewd. Veel politici hebben bij adviezen hierover toch de neiging toch even zelf te voelen of de verf nog nat is. The proof of the pudding is – immers – in the eating… Dus er is nog voldoende emplooi voor de beoefenaren van het journalistieke vraaggesprek, maar hun gesprekspartners zullen natuurlijk steeds beslagener ten ijs komen.
_____________________
Eerder gepubliceerd bij De Nieuwe Reporter, 27 augustus 2007