De overheidsvoorlichter is de meest beklagenswaardige figuur in het samenspel tussen media en politiek. Op zijn best zichtbaar in de schaduw van zijn opdrachtgever, zelden om commentaar gevraagd als het om zijn eigen rol gaat. Maar toch volop aanwezig in de gedachtevorming van publiek en pers. Als mannetjesmaker, spindoctor, of - minder vleiend - ook wel eens als ingehuurde leugenaar. Zelden of nooit als iemand die namens zijn bewindspersoon de contacten met de media zo goed mogelijk probeert te onderhouden. Hier staat dus zo’n mannetjesmaker, spindoctor of ingehuurde leugenaar! U moet straks zelf maar uitmaken in welke categorie ik val.
Het is prettig dat ik hier de gelegenheid krijg wat terug te zeggen. Dat ik eens onze rol kan belichten. Dat ik eens wat meer kan vertellen over de intenties van de overheidscommunicatie. Zonder overigens de illusie te hebben daarmee onze eigen beeldvorming recht te zetten. Die is zo van alle tijden, die is zo hardnekkig, die is niet zo snel weggepoetst. Zoekend naar een rode lijn in mijn verhaal, kwam ik een observatie tegen van Paul Schnabel, de directeur van het Sociaal-Cultureel Planbureau. “Nederland was ooit een high trust country - à la Denemarken - en is verworden tot een low trust country – een soort België.” Daarin gaat het met de burger, naar zijn eigen opvatting, goed, maar met de samenleving beroerd.
Hoe heeft dat zo kunnen gebeuren? Gaan we er nog wat aan doen? Of is het inmiddels een fact of life geworden? Bedenk wel dat in de grote communicatiecampagnes van rond de eeuwwisseling “building public confidence” uitdrukkelijk een doelstelling was. De millenniumbug, het Europese Voetbalkampioenschap van 2000, de introductie van de euro, in alle gevallen wilde het toenmalige kabinet uitdrukkelijk laten zien dat het zo’n grote klus aan kon. Met die wens konden de voorlichters de wei in. In het rapport-Wallage over de Toekomst van de Overheidscommunicatie, dat midden 2001 uitkwam, wordt uitdrukkelijk gesproken over ‘de slag om het publiek vertrouwen’. Ik wil er maar meezeggen: destijds wisten we het dus wel.
Het is in discussies als deze bon ton om steeds de andere spelers de schuld te geven. Om deze te beschuldigen van onverantwoord gedrag. Ik moet zeggen: ook voor mij is het zeer verleidelijk om daaraan mee te doen. Maar mijn hoofdlijn is toch ene vorm van hand in eigen boezem steken. Voordat ik in Den Haag ben gaan werken, was ik vele jaren werkzaam binnen de FNV. En was zelfs in te tweede helft van de jaren negentig een ambassadeur van het poldermodel, toen het zijn grote successen boekte. Niemand weet meer wat de essentie van het poldermodel is, maar die is – overeenkomstig de gedachte van ‘soevereiniteit in eigen kring’ – dat ieder zijn eigen verantwoordelijkheid neemt. Je houdt elkaar de eigen inzichten voor, je brengt tot uitdrukking wat je eigenlijk van elkaar verwacht en je doet wat je binnen je eigen kring moet doen. Kan het calvinistischer? In de polder neemt ieder zijn eigen verantwoordelijkheid voor het houden van de dijken, voor het buitenhouden van het water! Alleen de overheid mag, als mensen verzaken, een doorslaggevende stem uitbrengen, mag iedereen als de nood toch aan de man komt, uitdrukkelijk bij de les roepen.
Ik denk dat het verstandig is, dat als we zien dat in Nederland het vertrouwen in elkaar, en in het bijzonder in de overheid, zwak is, dat we ieder in onze eigen kring bezien wat we daaraan kunnen doen. Vanuit de eigen kring dus. En niet in de zin van: tja, daar kan ik niets aan doen, eerst moet die ander maar…
In algemene zin wil ik toch wel wat kwijt. Ik word namelijk enorm moe van het structurele wantrouwen in ons en in de overheid. En het ook nog slecht op de hoogte zijn van wat wij doen. Vorige week zei een nog jeugdige journaliste: worden jullie daarom steeds groter, omdat jullie wat meer op internet willen doen? De feiten zijn een stuk nuchterder. De groep van overheidsvoorlichters wordt niet steeds groter, maar steeds kleiner. De budgetten worden ook stelselmatig meegenomen in taakstellingen. En op dit moment zijn we druk met een vermindering van onze personeelsformatie van 25 tot 30 procent! Ik denk dat ik wel weet waar die hardnekkige houding van wantrouwen vandaan komt.
In de jaren zestig is er een algeheel afzetten geweest tegen het harmoniemodel van direct na de Tweede Wereldoorlog. In alle sectoren heeft zich een polarisatie voorgedaan. Maar bijna overal zijn de gemoederen weer enigszins bedaard. Behalve in de journalistiek. De krachtige verwoording van een streven naar kritische journalistiek door Jan Blokker en Henk Hofland is nog steeds niet verstomd. De regering is er nog steeds op uit de boel te belazeren. En alleen een kritische journalistiek, niet die excellentie-zeggers, niet die mensen die hun hoed afnemen voor bewindslieden van de jaren vijftig, kan haar nog een beetje in toom houden. Het wordt eens tijd dat de huidige journalisten leren inzien dan dit een karikatuur was ‘for arguments’ sake’. Ook van de journalisten van die tijd.
We zitten hier in de Wandelgangerzalen, vernoemd naar Henri Faas. Zijn heldendaden zijn onlangs nog gememoreerd in verhalen over het Prinsjesdag embargo. Maar bedenk wel: Henri Faas is Wandelganger geworden aan het handje van ‘staatkundig hoofdredacteur’ Carl Romme, destijds de onbetwiste leider van de Katholieke Volkspartij. Hij was zelfs actief in die partij. En ook nog eens actief betrokken bij de oprichting van de Politieke Partij Radikalen. Ik wil er maar mee zeggen: kritische journalistiek kan ook in andere constellaties plaatsvinden. Dus die zelfopgenomen heldenrol, leg die nu eens af.
Maar nu de hand in eigen boezem. Johan Cruijff heeft ooit gezegd: Italië kan niet van je winnen, maar je kan wel van ze verliezen! Zo zie ik het ook. De media – ook niet in de huidige mediacratie – kunnen niet het van de overheid, van de politiek, winnen. We kunnen wel van ze verliezen, als we onze eigen zaak niet op orde hebben. De prominente rol van de media in de samenleving hoeft helemaal niet te betekenen dat ze het ook voor het zeggen moeten hebben. En dat is op zich ook maar goed ook. De media bestaan niet in de vorm van een coherent geheel. En daar moet je je als zelfbewuste overheid natuurlijk niet ondergeschikt aan maken. Je kunt immers moeilijk tegen de burgers die je ter verantwoording roepen zeggen; ja, maar het moest van de media!De
Terug nu naar de slag om het publiek vertrouwen. Om het algemene vertrouwen bij het publiek terug te winnen. Dat begint door zelf vertrouwen te schenken. Door te laten zien dat de overheid vertrouwen heeft in de eigen burgers. Ik ben niet bevoegd om deze stelling op alle beleidsterreinen los te laten om aan te geven wat die zou kunnen betekenen. Ik geef hier slechts in algemene zin het voorbeeld van Interpolis ten opzichte van andere verzekeraars. Je kunt uitgaande van de 80-20-regel je klanten behandelen overeenkomstig die 20% die je wellicht kunnen gaan belazeren, dus in feite allemaal als potentieel fraudeur. Maar je kunt ook uitgaan van die 80% die zich als gewoon eerzaam klant en burger wil gedragen. Alle dramatische gebeurtenissen van kort na de eeuwwisseling hebben iets met zich meegebracht dat we elkaar eerder zijn gaan wantrouwen dan vertrouwen. Daar zijn we niet gelukkiger van geworden.
Ik beperk me wat de uitwerking betreft slechts tot de overheidscommunicatie. Daarin zou de overheid meer vertrouwen moeten uitstralen naar media, maar eigenlijk over hun hoofden heen, naar het publiek. Wat betekent dat concreet? De elementaire transparantie zou wat groter kunnen zijn. Ik bedoel daarmee dat we wat ruimhartiger en sneller zouden moeten zijn bij het reageren op WOB-verzoeken. Ik vraag wel begrip voor de complexiteit van de vragen die heel simpeltjes aan ons worden voorgelegd, ik vraag begrip voor het feit dat de overheidsadministratie niet is ingericht om ogenschijnlijk simpele vragen als ‘in wat voor auto’s rijden de bewindslieden?’ of ‘hoeveel ambtenaren zijn er het afgelopen jaar op de Antillen geweest?’, te beantwoorden. Maar we zouden hier opener en welwillender mee om moeten gaan.
Een ander voorbeeld. Toen ik in Den Haag kwam werken, werd ik heel snel lid van de commissie-Paradijs, genoemd naar de huidige hoofdredacteur van De Telegraaf. Het ging over het politieke interview. Autorisatie zou niet meer moeten plaatsvinden, een interview zou een gesprek moeten zijn tussen twee professionals. De een weet en beseft wat hij zegt, de ander weet dat correct in een leesbaar verhaal uit te werken. Ik huldig dat standpunt nog steeds.
Nog een ander punt. Wie de onderzoeken van Motivaction kent, weet dat zij de samenleving verdeelt in enkele leefstijlgroepen. Rondom de verkiezingen van 2002 kwam naar voren dat de overheid heel nadrukkelijk communiceert met dat deel van de samenleving waar zij zelf toebehoort. Via de media waar ze zelf hun informatie van halen.Een groeiend deel van de bevolking voelt daarmee geen verwantschap, laat zich door heel andere media informeren. Het is van groot belang dat de overheid dat onderkent als ze vertrouwen wil winnen. Er is meer onder de zon dan de ‘traditionele’ kwaliteitsmedia.
In het verlengde hiervan is het uitstralen van enige zelfbewustzijn ook aan de orde. Weer even een Cruijff-anecdote. Ooit kwam een scheidsrechter voor de wedstrijd bij hem om een handtekening vragen voor zijn zoontje. Zo lijkt het soms ook in de verhouding tussen overheidsdienaar en journalist. Niet de journalist is blij dat een politicus bij hem aan tafel wil aanschuiven, het lijkt af en toe net omgekeerd. Een van de charmes van het politieke bestel in Nederland is de laagdrempeligheid. Maar de politicus is wel politicus en geen voetveeg van wie dan ook. Alleen hij kan het aanzien in zijn ambt bewaken. Dat mag ook wel eens worden gemarkeerd. En het zou prettig zijn als de media daar niet zo spastisch over doen. Zoals bij het voortdurend zeuren over het feit dat de minister-president zijn wekelijkse persconferentie in eigen huis wil houden.Overheid zelf aan zet
Ik rond af. In de slag om het publiek vertrouwen is de overheid zelf aan zet. Zij moet haar eigen verhaal goed hebben georganiseerd. Naar de media toe. Maar vooral naar de burger toe. De eigen informatiekanalen naar de burger toe worden daarbij steeds belangrijker. Ik ga me daar straks vanaf 1 november nog nadrukkelijker mee bezighouden. Vanaf mijn start hier in Den Haag, nu zo’n 10 jaar geleden, heb ik er voor gepleit jaarlijks een goed gesprek te arrangeren tussen de media en de overheidscommunicatoren. Sinds de commissie-Paradijs is dat stilgevallen. Het is verstandig daar toch eens een begin mee te maken. En de onderlinge ervaringen en ergernissen met elkaar uit te spreken, zoals dat in het poldermodel ook gebruikelijk is. Neemt u van mij aan: tegenover alle verwijten die ons om de oren vliegen laten zich minstens evenzoveel vervelende ervaringen van onze kant plaatsen. Wellicht dat dan het onderlinge vertrouwen ietsje groeit, als we daar in een rustige sfeer lucht aan mogen geven. Dat we dan eindelijk eens afscheid kunnen nemen van de dominante karikaturen van de overheid en haar communicatiedeskundigen, zoals die sinds de jaren zestig door Jan Blokker en Henk Hofland zijn getekend. En de onderlinge verhoudingen zich kunnen ontwikkelen naar de werkelijke hedendaagse situatie. Want met alles respect voor Blokker en Hofland, er is wel wat veranderd – in de media, in de overheid – sinds zij hun inzichten hebben gevormd.
Gesproken column ter gelegenheid van het Machiavelli-symposium in het kader van “Democratie in debat” op donderdag 2 oktober 2008 in Den Haag