De conclusie die in de Parool-society-rubriek Schuim is opgetekend na een debat van vijf interviewers in de Koninklijke Foyer maakt niet vrolijk. ‘Kunnen we het politieke interview niet beter meteen schrappen. Er komt toch geen woord meer op papier dat niet is gladgestreken door de politicus en zijn team spindoctors.’ Dreigt hier een interview-genre ten onder te gaan?
Zelfreflectie is niet de sterkste kant van journalisten. Te pas en te onpas zijn het de communicatieadviseurs van politici, soms de politici zelf, die om wat voor reden dan ook, als de zondebokken worden aangewezen voor de teloorgang van het politieke interview. Frénk van der Linden, een van de spraakmakende interviewers, wil graag wijzen op zijn ervaring met minister-president Dries van Agt, die hem ooit voor een vraaggesprek heeft ontvangen op het Catshuis. Geen voorlichter te bekennen, wel een glas wijn. De afhandeling van de tekst wordt door de premier zelf gedaan. Die goeie oude tijd. Kom daar tegenwoordig eens om. Mediatrainingen, meerdere voorlichters en mental coaches hebben aan de ambiance voor een goed gesprek een eind gemaakt. Het ‘autoriseren’ van de interviewtekst is vaak een keihard onderhandelingsproces. Knarsetandend moet Van der Linden aanzien dat minister-president Balkenende wel naar RTL Boulevard gaat, maar een interview met hem voor Nieuwe Revu gewoonweg weigert. De politiek assistent van de premier laat hem weten dat het interview weliswaar is toegezegd, en dat het blad zelfs een jonge doelgroep bereikt, ‘maar het is niet in zijn belang’.
Goede communicatieadviseurs weten zich te verplaatsen in anderen. Misschien moeten journalisten die een vraaggesprek met politici willen, dat ook eens doen. Zolang het politieke interview een gewone uitwisseling beoogd te zijn tussen twee professionals, bedoeld om burgers te informeren over het beleid van politici, over de achtergronden daarvan, over de wijze waarop zij trachten antwoorden te geven op de zorgen van burgers, is er een redelijke basis voor een gesprek. Dat wordt anders als interviewers openlijk hun ambitie uitdragen ‘macht te onthullen’, ‘de ware aard van politici bloot te leggen’. Als zij zich dan ook tot de tanden bewapenen door alle knipselmappen nog eens door te nemen, zich als het om radio- of tv-gesprekken gaat ook nog eens laten bijgestaan door autocue en online hulp van bureauredacteuren, dan mag men niet verwachten dat politici het gesprek argeloos en onvoorbereid in gaan. Daarbij maken regisseurs van praatprogramma’s zoals Bert van der Veer, die menen dat voor politici het springen door het hoepeltje dat zij hen voorhouden belangrijker horen vinden dan een Kamerdebat, de context voor een vraaggesprek er nog minder gunstig op. Van der Veer: ‘Iedere politicus dient twee keer per jaar in een respectabele talkshow te verschijnen. Daar vindt een uitwisseling van gedachten plaats die je verder nergens tegenkomt. In de Kamer worden nog alleen praatjes voor de bühne gehouden. Ze bedenken een quootje en hopen dat ze daarmee opvallen, maar niemand die ze er kritisch over ondervraagt. Van een gemiddelde aflevering van Pauw & Witteman beklijft meer dan van een Kamerdebat. De politieke verantwoording vindt langzamerhand in de talkshows plaats.’ Enigszins relativerend voegt hij er weliswaar aan toe: ‘Al zou dat misschien niet zo moeten zijn.’ Maar het kan de indruk van arrogantie niet wegnemen. Wat hebben politici ermee te winnen?
Najaar 1999. Ik was nauwelijks voorlichter bij het ministerie van Financiën of ik mocht met minister Zalm mee naar Barend & Van Dorp (B&vD). Zalm zou gevraagd worden naar de euro en naar de Rijksbegroting die kort tevoren was gepresenteerd. Dat vergde nauwelijks voorbereiding. Maar in diezelfde tijd werd de verloving van Willem-Alexander en Máxima verwacht. De vraag kwam tussen alle aanwezige gasten, onder wie de Belgische zanger Helmut Lotti en de man die als eerste het Big Brotherhuis moest verlaten, aan de orde, of de vader van Máxima op de bruiloft mocht komen. De familyman Zalm aarzelde en zei uiteindelijk: ‘Natuurlijk mag een vader naar de bruiloft van zijn dochter’. De B&vD-redactie maakte een persbericht, dat door het ANP snel werd opgepikt. De wereld was te klein. Kamervragen aan premier Kok of Zalm ‘namens de regering’ heeft gesproken. Mijn elementaire argeloosheid werd door deze ervaring flink aangetast. Voor zover ik er invloed op kon hebben, eiste ik bij verzoeken aan de opeenvolgende ministers van Financiën dat het aantal mensen aan tafel zo beperkt mogelijk zou zijn. De leidde alleen maar af. Aan een tafel met sowieso drie, zoals bij B&vD, of twee gastheren, zoals bij Pauw & Witteman, is het al een hele kunst je hoofd erbij te houden om ongewenste publiciteit en Kamervragen te voorkomen. Die kans daarop is des te groter als door de volle tafel het gesprek een bitterballen-gehalte krijgt, waarbij alle aanzittenden gevraagd kunnen worden te reageren op opmerkingen van een andere tafelgast. Dat risico wil je zo klein mogelijk maken. Het grootste succes van dit streven was het vraaggesprek met alleen minister Wouter Bos over de bankencrisis bij Pauw & Witteman, in het najaar van 2008. Hoe eerlijk de programmamakers waren, weet ik niet, maar na afloop toonden zij zich erg tevreden over de kwaliteit van de uitzending.
In 1999 was ik de penvoerder van de commissie-Paradijs die een advies heeft opgesteld over het politieke interview. Hoofdlijn: het vraaggesprek is een gesprek tussen twee professionals, die zich beiden goed voorbereiden en weten waar ze het over hebben. Autoriseren kan daarbij achterwege blijven. Radio- en tv-interviews worden immers ook niet geautoriseerd. Het advies is aan de kant van de Voorlichtingsraad, de verzamelde directeuren Voorlichting van de ministeries aanvaard. Voorinzage werd op prijs gesteld, inzage in een eventuele ankeiler ook, voorstellen voor correctie van mogelijke fouten konden worden gedaan, maar de hoofdzaak was: het interview is van de journalist. Hoe de ontvangst is geweest aan de journalistieke kant is altijd duister gebleven. De Parlementaire Pers Vereniging (PPV) heeft er zich nooit over uitgelaten. De autorisatiepraktijk van het geschreven interview is echter, op enkele uitzonderingen na, niet gewijzigd. Het heeft staatssecretaris Annette Nijs in 2004 niet geholpen. Zij werd na een interview in Nieuwe Revu tot ontslag gedwongen.
Medialogica en mediacratie zijn veel genoemde begrippen, die duiden op de invloed en de betekenis van media. Ze worden niet zelden geïnterpreteerd in de zin dat bijvoorbeeld politici eigenlijk naar de pijpen van de journalistiek zouden moeten dansen. Margalith Kleijwegt en Max van Weezel verwerkten het in 2013 in de titel van het boek ‘Op tv of roemloos ten onder’. Het bovenstaande citaat van Bert van der Veer is daarin opgenomen. De klachten van sommige journalisten dat politici niet meer zo willig zijn een interview-verzoek te honoreren, kan ermee te maken hebben dat ze niet meer onder alle omstandigheden mee werken aan de voorgestelde formats. De wenselijke onbevangenheid van weerskanten voor een goed inhoudelijk gesprek is verdwenen. Politici blijven er weliswaar belang bij houden met burgers in contact te komen, om ze te informeren, om naar ze te luisteren, om hen – dat is ook geen doodzonde –van hun goede bedoelingen te overtuigen. En wat is het belang van de journalistiek? Een goede invulling van hun doelstellingen om lezers, luisteraars of kijkers op de hoogte te houden van wat er in de samenleving om hen heen gebeurt. Dat is wat anders dan machtsstructuren bloot leggen. Dat kan bijvangst zijn, maar niet het vooropgezette doel. Bovendien mogen programmamakers zich wel eens afvragen of de informatieve en de amusementswaarde van de optocht van ‘talking heads’ met elkaar in evenwicht zijn.
Op het jongste Interviewgala noemde Femke Halsema journalisten die klagen over het gebrek aan medewerking dat zij menen te ervaren van de kant van politici, enigszins smalend ‘allemaal slachtoffers’. En ze riep op tot zelfreflectie. Hopelijk gaan ze dat ook doen. Weg met arrogantie, weg met dwingende formats en overvolle gesprekstafels, loskomen van zelfbeklag, terug naar onbevangen nieuwsgierigheid. Dat zal argwaan aan de kant van politici verminderen en hun onbevangenheid om zich ‘in de ziel’ te laten kijken bevorderen.
Politici zijn met elkaar in concurrentie om de gunst van kiezers. ‘Airplay’ is daarbij een belangrijk hulpmiddel. Maar het zou verstandig zijn als ze in de slag om het publiek vertrouwen collectief een zeker basisniveau weten aan te houden. Dat ze niet voor elk karretje zijn te spannen. Of dat ook gaat lukken? Dinsdag 15 maart gaf D66-leider Alexander Pechtold de voorkeur aan een optreden bij Pauw boven deelname aan een Kamerdebat met de minister-president over ‘de Turkije-deal’.
Terwijl hij nota bene die dag via NRC Handelsblad een oproep tot consensus over de vluchtelingenproblematiek had gedaan. Pechtold handelde in de geest van Bert van der Veer. Die verdedigde zoals te verwachten was de volgende ochtend in het Mediaforum op Radio1, de beslissing van de D66’er. Vooralsnog zijn de media dus aan de winnende hand. Dat betekent niet veel goeds voor de toekomst van het politieke interview. Journalisten en overheidsvoorlichters die dat aan het hart gaat, zouden een nieuwe commissie-Paradijs kunnen instellen. Dat is constructiever dan herhaald zelfbeklag.
Jeroen Sprenger (1950) rondde onlangs een studie over de communicatie van de rijksoverheid af. Op 24 maart verscheen dat onder de titel ‘De moeizame slag om het publiek vertrouwen’. Daarin besteedt hij aandacht aan de ontwikkeling van de overheidscommunicatie tussen 1995 en 2010, die hijzelf van nabij heeft meegemaakt als directeur Voorlichting bij het ministerie van Financiën (1999-2008) en als projectdirecteur Overheidscommunicatie Nieuwe Stijl (ONS, 2008-2010). Voor zijn overstap naar de rijksoverheid werkte Sprenger bij de FNV (1976-1999).
Eerder gepubliceerd bij Villamedia 22 maart 2016