Dick van Duyne begint na zijn universitaire studie zijn loopbaan bij de rijksoverheid op het ministerie van Economische Zaken, waar hij ook tijdens de bezettingstijd werkt. In de laatste dagen van de oorlog slaagt hij erin onder ongunstige omstandigheden 8mm films te maken van de spoorwegstaking, de hongerwinter, de voedseldroppings, het wegtrekken van de Duitsers, de vreugde van de bevrijding, de arrestatie van vele NSB-ers en de intocht der Canadezen in Den Haag.
Binnen EZ weet hij zich op te werken tot hoofd van de hoofdafdeling Algemene Zaken van het directoraat-generaal Industrialisatie betrokken. Als zodanig is hij bij het industrialisatiebeleid van KVP-minister Jan van de Brink betrokken. Rond 1960 maakt hij de overstap naar Binnenlandse Zaken, waar hij de kans krijgt in 1964 in Leiden te promoveren op het proefschrift ‘Prospectief bestuur’. Eén van zijn stellingen is toegespitst op overheidsvoorlichting. Een regering, zo zegt hij, die meent dat voorlichting aan de bevolking slechts via het parlement dient plaats te vinden, neemt een verouderd standpunt in. Met deze stelling plaatst hij zich tegenover de opvatting die midden jaren zestig, terwijl de media ongeduldig aan de deuren kloppen, nog stevig geworteld is bij politici en ambtenaren.
In 1970 is Van Duyne ambtenaar bij Binnenlandse Zaken. Eerder heeft hij onder de eerste kabinetten-Drees gewerkt bij Economische Zaken, waar hij als hoofd van de hoofdafdeling Algemene Zaken van het directoraat-generaal Industrialisatie betrokken is bij het industrialisatiebeleid van KVP-minister Jan van de Brink. In die hoedanigheid maakt hij onder meer deer deel uit van de commissie voor een goede industriële vormgeving. Later maakt hij de overstap naar Binnenlandse Zaken, waar hij de kans krijgt in 1964 in Leiden te promoveren bij hoogleraar administratief en agrarisch recht Carel Polak, die later in het kabinet-De Jong minister van Justitie is. In zijn proefschrift ‘Prospectief bestuur’ toont Van Duyne aan dat de ontwikkeling van de samenleving in de laatste anderhalve eeuw steeds sneller is gegaan. Zo is het tempo van ontwikkeling afgemeten aan de kennisvermeerdering, de sterftedaling, de welvaartstoename en de communicatietoename tussen 1930 en 1960 hoger dan tussen 1900 en 1930. Die steeds snellere ontwikkeling roept de vraag op mensen de veranderingen die hiermee gepaard gaan, kunnen aanvaarden. Van Duyne denkt dat een eventuele weerstand onder burgers kan worden ondervangen door het stelselmatig aankweken van het besef, bij voorkeur in het onderwijs, dat de toekomst hen niet overkomt, maar dat zij het zelf zijn, die de toekomst maken. Het is een inzicht dat hij in één van zijn stellingen bij het proefschrift toespitst op de overheidsvoorlichting. Een regering, zo zegt hij, die meent dat voorlichting aan de bevolking slechts via het parlement dient plaats te vinden, neemt een verouderd standpunt in. Met deze stelling plaatst hij zich tegenover de opvatting die midden jaren zestig, terwijl de media ongeduldig aan de deuren kloppen, nog stevig geworteld is bij politici en ambtenaren.
Kort na het aftreden van het kabinet-De Jong maakt Van Duyne de overstap naar het ministerie van Algemene Zaken (AZ). Op 13 september 1971 wordt hij daar raadsadviseur en plaatsvervangend secretaris-generaal (pSG) en krijgt hij in het bijzonder de voortgang van het WOB-wetgevingsproces tot taak. Later, na het aftreden van Toon van Nispen als secretaris-generaal van AZ, wordt hij per 1 januari 1973 ook voorzitter van de Voorlichtingsraad. Bij zijn pensionering draagt hij dat voorzitterschap over aan RVD-hoofddirecteur Gijs van der Wiel. Sindsdien is het VoRa-voorzitterschap altijd verbonden gebleven aan de hoofddirecteur, later directeur-generaal van de RVD.
De eerste minister-president met wie Van Duyne te maken krijgt is Barend Biesheuvel, als voorzitter van de commissie ‘Heroriëntatie’ de initiatiefnemer van het WOB-wetgevingsproces. Binnen de politiek en de ambtenarij zijn inmiddels grote weerstanden aan het licht gekomen tegen de wet. In het bijzonder wordt gevreesd dat ambtenaren zich niet mee vrij zullen voelen bewindslieden goed van advies te voorzien, als dat later openbaar gemaakt kan worden. Het brengt Van Duyne ertoe Biesheuvel te adviseren maar van wetgeving af te zien. Nodig en wenselijk is, laat hij hem weten, dat ongemotiveerde geheimzinnigheid uit de overheid verdwijnt. Maar dat kan, zijns inziens, ook zonder wet. Dan kan men ook beter experimenteren, van ervaringen leren en de resultaten ervan in interne instructies neerleggen. De VoRa lijkt Van Duyne het aangewezen punt, waar de ervaringen bij elkaar moeten worden gebracht. Het kabinet-Biesheuvel struikelt al snel, waardoor het WOB-wetgevingsproces stil komt te liggen. Het volgende kabinet wil de draad toch weer oppakken tegen het advies van Van Duyne in. Den Uyl vraagt om een nieuw wetsontwerp.
Achter de rug van Van Duyne om legt Den Uyl het nieuwe ontwerp voor aan de (oud-)journalisten Nico Cramer en Maarten Vrolijk. Deze hebben eerder deel uit gemaakt van de commissie-Biesheuvel. Van Duyne voelt zich gepasseerd. Hij vindt het ongepast mensen die niet tot het overheidsbestuur behoren in dit stadium te raadplegen. Als beiden adviseren de wet niet in deze vorm naar de ministerraad te sturen, laat hij Den Uyl weten dat hij zelf maar een bedankbriefje moet schrijven. Desondanks zet de minister-president de wet door. Op 26 augustus 1974 wordt het voorstel in de ministerraad behandeld. Bij de bespreking blijkt grote weerstand van de ministers Duisenberg (Financiën) en Van Agt (Justitie), die daarbij zijn ingefluisterd door hun secretarissen-generaal. De kwaliteit van de ambtelijke advisering wordt aangetast, zo vrezen zij, als ambtenaren hen niet meer onbevangen van advies durven te voorzien. Met veel haarkloverijen, in de woorden van Gijs van der Wiel, zet Van Duyne zich daarna aan de aanpassingen van het wetsontwerp. Op 28 mei 1975 kan Den Uyl de wet dan eindelijk in een persconferentie presenteren.
Als de wet bij de Tweede Kamer ligt neemt Van Duyne contact op met Gerard Wuisman, wetgevingsjurist bij de Raad van State. Hoewel het destijds strikt verboden is dat medewerkers van de Raad van State contacten onderhouden met departementen, helpt Wuisman de niet-jurist Van Duyne in het wetgevingstraject in de Tweede en later de Eerste Kamer. Het duurt tot het voorjaar van 1977 dat de wet door de Tweede Kamer wordt behandeld. Kort erna gaat de wet naar de Eerste Kamer. Ook daar zijn hobbels te nemen. De griffier van de Eerste Kamer heeft Van Duyne laten weten dat de fractievoorzitters hebben besloten de behandeling geen prioriteit te geven. Volgens de PvdA-fractievoorzitter wordt de wet immers al voor driekwart toegepast. Uiteindelijk wordt de WOB in 1980 van kracht. Het kabinet-Den Uyl is dan opgevolgd door het kabinet-Van Agt en Van Duyne is dan sinds 1978 met pensioen. In zijn hoedanigheid van WOB-deskundige is hij opgevolgd door Gerard Wuisman, die zich zijn voorganger herinnert als een man die een fijne neus heeft om mensen te vinden die een sleutelrol spelen in het stadium waarin een wet zich bevindt. Hij weet daardoor niet alleen hoe de hazen lopen, maar ze ook te bewegen naar zijn wens te lopen.
Van Duyne was getrouwd. In zijn vrije tijd was hij een verdienstelijk portret- en landschapsschilder. Van enkele minister-presidenten heeft hij portretten geschilderd, die nog steeds de wanden van AZ sieren.
oktober 2014
(Dit portret is een uitgebreide versie van het verhaal op Portrettengalerij van Nederlandse ambtenaren)
Geraadpleegde literatuur
Beeld en Geluid, Mei ‘45, impressie van een amateurfilmer
Beeld en Geluid, Vastberaden, maar soepel en met mate, VPRO-serie uit 1974, met onder meer interview met dr. D. van Duyne, ambtenaar, (terwijl hij zelfgemaakte filmfragmenten vertoont) over oa de spoorwegstaking; voedseldropping boven Alkmaar; de vlucht van de Duitsers; de bevrijding;
D. van Duyne, Prospectief bestuur, proefschrift, Arnhem 1964
A.J. Swaak, Voeding, voedingsgewoonten en gezondheidstoestand, een vergelijkend onderzoek van vrouwelijke adolescenten te Maastricht in 1955, 1960 en 1965, proefschrift, Utrecht 1968
M. Wagenaar, Rijksvoorlichtingsdienst, geheimhouden, toedekken en openbaren, proefschrift Den Haag 1997
G. Wuisman, persoonlijke herinneringen, dd. september 2014